Vernedering en uitsluiting en ik keek toe.

In het museum Topographie des Terrors aan de Niederkirchnerstrasze in Berlijn begint de tentoonstelling met de opkomst van het nationaal socialisme. Ik blijf staan voor een foto. Een man, omringd door bruinhemden en met een bord om zijn nek, loopt door een haag van lachende mensen. Hij heeft een sympathiek gezicht. Ik schat hem begin 40. De tekst onder de foto vertelt: Was men het niet eens met de sociaal nationalisten dan werd men opgepakt en vernederd. De politie keek toe en greep niet in. Gefascineerd blijf ik kijken. Ik zie de man, de uniformen, de lachende massa. Ik voel de angst door de foto heen. Als ik verder loop zie ik hoe vernedering en uitsluiting een rode draad vormt door de tentoonstelling heen. Dezelfde mechanismen als bij pesten. Ik moet denken aan een cliënt in therapie. We spraken over haar gevoel van onmacht. Opeens kwam de herinnering terug hoe ze gepest werd op school. Elke dag weer. Weten dat het zou komen. Onontkoombaar. Als de school uitging was het rennen voor haar leven. Angst en machteloosheid. Ik zie haar klein worden en bang. Ik zie pijn en verdriet. Een ontwricht leven toont zich voor mijn ogen. Dan zegt ze: en het ergste was dat de anderen toekeken. Net als op de foto. Elke pester kan pesten bij gratie van de zwijgende meerderheid. Mensen zijn door en door sociale wezens. Wij bestaan in het contact met de ander. Zo is uitsluiting een directe bedreiging voor het bestaan. In Trouw zegt Colet van der Ven: ‘een pester hanteert het wij-zij gevoel. Ze sluiten uit en ontmenselijken. Een belangrijk wapen daarbij is de vernedering. Die begint vaak met woorden. De ander wordt terug gebracht tot een object met één identiteit. Mijn cliënt vertelde hoe ze ‘schele’ werd genoemd door haar oogkwaal. Vernedering en uitsluiting. Het lijken grote begrippen, maar het zijn dezelfde mechanismen die ook in gezinnen kunnen spelen. Een vader noemde zijn zoon een ‘sukkel’, toen hij met een onvoldoende thuiskwam van school. De onvoldoende maakte hem tot een onvoldoende kind. En veel kinderen groeien voorwaardelijk op. We geven je aandacht en liefde onder de voorwaarde dat je voldoet aan wat wij als ouders willen. Voldoe je er niet aan, dan wordt je uitgesloten. Perls zei ooit: contact is als zuurstof. Je kunt niet zonder. Kinderen zijn tot alles bereid voor aandacht en liefde en om erbij te horen. In Gestalttherapie ont-moet ik de cliënt en zie de creatieve aanpassing die ooit nodig was om te voldoen aan die voorwaardelijkheid. Alice Miller noemde dit het drama van het begaafde kind. Als tijdens therapie het vertrouwen groeit en het contact zich verdiept komen langzaam de kwetsuren, de pijn, het verdriet of de boosheid naar voren en ontmoet ik de verborgen kant. Dan kunnen ‘onaffe’ zaken ‘af’ gemaakt worden en ervaringen verwerkt en geïntegreerd. Bijzondere momenten.

Weer buiten het museum sta ik voor de restanten van cellen. Ooit was hier het hoofdkwartier van de Gestapo. Ik vraag me af wat ik zou doen als ik zou moeten kiezen? Zou ik toekijken en zwijgen? Of zou ik durven staan voor waar ik in geloofde? Actuele vragen in deze tijd. Aan het eind van het artikel zegt Colet van der Ven: Ik stel mezelf in moeilijke situaties altijd 2 vragen. Wie wil ik zijn? En welke wereld wil ik dat er gaat komen. Net als de kernvragen in therapie: wat wil ik, wie wil ik zijn en wat heb ik daarvoor nodig.

Laat een reactie achter